Fifty Shades of Green
Na een goede nachtrust zijn we redelijk vroeg weer uit Bushmills vertrokken met typisch Iers weer: af en toe een bui met daar tussen door een stralende zon. Onderweg werden we tegengehouden door een zeer vriendelijke politieagente die ons naar onze parkeerpas vroeg. Daar hadden we nog nooit van gehoord, afgezien dan van een invaliden parkeerkaart maar die bedoelde ze niet. Het bleek dat je rondom Portrush deze dagen een parkeerpas nodig hebt om daar te mogen rijden in verband met de British Open Golf die daar werd gespeeld. Wisten wij veel……. Maar goed, snel een foto geschoten van Dunluce Castle, vlakbij Portrush, en toen maar verder naar Derry.
Derry – door de Engelsen hernoemd in Londonderry, iets wat Ieren niet accepteren – ligt op een heuvel in een mooie kronkel in de rivier de Foyle en dicht bij open zee. Om dit plekje is al meer dan duizend jaar gevochten. De stadsmuren dateren uit het begin van de 17e eeuw en zijn sedertdien nooit doorbroken; daarom wordt Derry ook wel The Maiden City, de Maagdenstad, genoemd. De muren zijn minstens 6 meter hoog en ook net zo breed en zijn in totaal 1,6 km (een engelse mijl) lang. Het is verbazingwekkend hoe klein het ommuurde deel van de stad eigenlijk is: het is piepklein! Vanaf het centrale plein, the Diamond, gaan slechts vier straten naar even zovele poorten in de stadsmuur: Shipquay Gate, Bishops Gate, Butcher Gate en Ferryquay Gate. Vanaf het Toeristenbureau zijn wij naar Bishops Gate gelopen om daar via een trap op de muur te klimmen. Je hebt dan een prachtig overzicht, niet alleen over de oude stad, maar ook over de daar omheen liggende buitenwijken. Alleen bij Shipquay Gate zijn we weer even naar beneden gegaan om The Guildhall te bezoeken. Dit oude Gildenhuis is nu het stadhuis van Derry. Het heeft prachtige gebrandschilderde ramen.
Verder lopend over de stadsmuur ontkom je niet aan de gruwelijke geschiedenis van Derry in de periode van 1960 – 1998. Bij elke poort zie je wel afbeeldingen uit die periode waarin ruim 3700 Noord-Ieren het leven lieten tijdens deze onlusten. En zoals we in Belfast al hebben kunnen vaststellen, leeft het meningsverschil tussen Iers en Engels, katholiek en protestant, republikein of unionist ook in Derry nog steeds. Je ziet het aan het uitbundig vlagvertoon aan de huizen. En natuurlijk kom je overal muurschilderingen tegen, de befaamde Murals. Op de foto de beruchte katholieke wijk Bogside waar tijdens The Troubles enorm veel gevochten is.
Na de Butcher Gate liepen we de First Derry Presbyterian Church binnen en werden we vriendelijk onthaald door een gezellige gids die het prachtig vond dat we even de tijd namen om zijn kerk te bezichtigen. De stichting van deze kerk was mogelijk gemaakt door een gift van Queen Mary en toen wij vroegen of hij de koningin Mary bedoelde die met “onze” Willem III was getrouwd beaamde hij dat en hij was op slag nog veel meer verheugd dat wij, Nederlanders, de aandacht voor zijn kerk hadden, temeer omdat Amerikanen en presbyterianen nooit meer tijd hadden dan 5 minuten. Wij hebben hem het hele verhaal laten vertellen, over het ontstaan van de kerk, de meningsverschillen met de Ierse Kerk en zo voorts. Hij kon wel heel boeiend vertellen en een dik kwartier later kregen we zelfs een foldertje mee in Nederlands.
Na zo’n anderhalf uur in Derry rond gedwaald te hebben hielden we het voor gezien en gingen we op weg naar Ierland (ROI, Republic of Ireland) waar we gelukkig weer met Euri kunnen betalen; naar Malin Head om helemaal precies te zijn. Een prachtplek aan de Wild Atlantic Way, een woest landschap en zeer smalle wegen. (in deze streek zijn diverse scenes van Star Wars opgenomen.) Maar geen nood: in tegenstelling van wat we tevoren van anderen hoorden, rijden de Ieren in het binnenland zeer rustig; dat moet ook wel als je over een weg rijdt waar je elkaar alleen maar kunt passeren bij speciale passeer stroken, een tijdelijke verbreding van de weg zo ongeveer om elke 500 meter. Wat ook heel erg opvalt is dat ze zwaaien als je ze passeert bij zo’n wegversmalling. We hebben hier de zoute oceaanlucht opgesnoven en we waaiden even lekker uit.
Daarna de camper met instemming van Paddy, de kroegbaas, neergezet op een plekje naast de Seaview Tavern om er te overnachten en we hebben aan de bar (met maximaal 8 barkrukken!) een paar gezellige uurtjes doorgebracht met Brady en Martin, twee locals uit Inishowen. Op de vraag wat we absoluut niet mochten missen, was het antwoord van Brady: "Fifty shades of green". Daarna via de pub naar het restaurant gelopen waar we een heerlijke vismaaltijd genuttigd hebben.
De volgende dag, donderdag 18 juli, gingen we wat later op pad (een aantal pinten Guinness maakt dat je wat moeilijker wakker wordt ‘s morgens). De eerste halteplaats was het Dough Famine Village. Dit museum is ontstaan doordat de eigenaar van het oorspronkelijke huis de kennis over de typische leefomstandigheden van zijn voorouders wilde behouden. De huisjes – het laatst nog in 1983 bewoond – zijn klein, bedekt met gras (helmgras) en de leefomstandigheden waren destijds erbarmelijk. Het hoofdvoedsel van de gemiddelde Ier bestond in de 19e eeuw uit 6 kg aardappelen per man/vrouw per dag. Als vlees had men konijn en als groenten zeewier en kool. Vis vangen was door de gevaarlijke kliffen erg moeilijk. Toen de oogst van 1845 mislukte trad dan ook onmiddellijk de Grote Hongersnood in. Aan het eind van de rondgang door het (openlucht)museum begrijp je waarom meer dan de helft van bevolking in Ierland in de 19e eeuw hun heil en toevlucht zochten in emigratie naar de Verenigde Staten. In 1840 bestond de bevolking van Ierland uit 8 miljoen personen welk aantal terugliep tot iets meer dan 3 miljoen aan het begin van de 20e eeuw. Die 8 miljoen zullen ze waarschijnlijk nooit meer halen: in 2017 was de bevolking in Ierland iets meer dan 5 miljoen groot.
We leerden veel over de begraafcultuur in Ierland – we waren onderweg al een straat doorgereden waarin links en rechts bordjes stonden met “wake” en de auto’s allemaal zwarte linten hadden – en ook waar de typisch Engelse uitdrukking “saved by the bell” vandaan komt. De Ieren (maar ook de Engelsen) waren ontzettend bang om levend begraven te worden. Men dronk namelijk vaak zoveel alcohol (whiskey) dat men in coma raakte. En omdat de zelfgestookte whiskey niet gedestilleerd werd in koperen installaties maar in die van lood - welk materiaal veel goedkoper was - stierven er ook daadwerkelijk mensen aan loodvergiftiging. Was je nu in coma of werkelijk dood, dat was de vraag. Tot de begraafrituelen behoorden dan ook veel onderdelen die er voor moesten zorgen dat men zeker wist dat de betrokkene ook werkelijk was overleden. Maar voor het geval dat al die voorzorgsmaatregelen toch tekort geschoten waren, werd er op het graf een bel geplaatst met aan de klepel een touwtje dat via een pijpje in de kist aan de hand werd vast gemaakt. Mocht de “overledene” dan wakker worden, kon hij of zij aan het touwtje trekken om op die manier gered te worden: saved by the bell. Tot de andere ingrediënten van de rondleiding behoorden ook nog (eigen) gestookte Whiskey van 40% zogenaamde “Poteen¨ en gelukkig aan het eind een kop koffie/thee naar keuze en een broodje met boter en jam.
Na de verschrikkingen van de 19e eeuw gingen wij weer naar het natuurschoon van het hedendaagse Ierland. In Glenevin, een klein dorpje zo’n 15 km van Dough keerde in 1960 Danielle Russo, een gepensioneerde Ierse uit Amerika, weer terug naar het geboorteland om er een Bed and Breakfast te beginnen. Toen zij op ongeveer 1 km van het huis een waterval ontdekte heeft ze samen met haar buurman een pad daar naar toe aangelegd. Je steekt daarbij meermalen het riviertje over, vroeger door middel van stapstenen, nu gewoon met een bruggetje. De grond is buitengewoon ijzerhoudend waardoor het water een roestige kleur heeft en het water bij de waterval redelijk schuimt.
Daarna wilden we eigenlijk met de veerboot van Buncrana naar Rathmullem maar we waren daarvoor nét te laat. De volgende afvaar was dik anderhalf uur later en daarom besloten we om maar om het Loch heen te rijden, een tochtje van 60 km extra, op weg naar de vuurtoren Fanad Head. Deze vuurtoren is gebouwd nadat in 1811 het fregat Saldanha van de marine beschutting zocht in de omgeving van Fanad tegen een ziedende storm. Helaas bereikte het schip nooit de kust: ze leed schipbreuk met als enige overlevende de papegaai van de kapitein. Kort daarop is de vuurtoren van Fanad Head gebouwd. Het ding zelf stelt niet zo heel veel voor, meer dertien in een dozijn, maar de route er naar toe is adembenemend.
Via Doe Castle wat diep in de Sheephaven Bay ligt en ongeveer 200 jaar lang het bolwerk van de Schotse MacSweeney Clan was – een omweg van 4 km maar nauwelijks de moeite waard – hebben we de camper geparkeerd op de parking van het Glenveagh National Park. Hier brengen we de nacht door.
Omdat we vandaag (en morgen) verschrikkelijk traag internet hebben, worden de aanvullende foto's niet eerder dan zaterdag op Flickr gezet.
Reacties
Reacties
Weer wat geleerd met die bel. Wat ziet het er prachtig uit daar. Ik vermoed dat we daar toch wel een keer terecht gaan komen met onze camper. Jullie verhalen werken zeer aanstekelijk. Gr AnneMarie
Wat een mooie verhalen en weer geweldige foto,s van de vele mooie plekjes. Prachtige natuur!!! Enjoy
Hum.....en cremeren is dus een listige zaak daar....valt niets te bellen, of een brandblusinstallatie inbouwen ;-)
En ja die godsdienst oorlogen......vreselijk in feite al zo oud als de wereld is, de mens op haar diepte punt.
Verder mooie kieken weer en een mooi verhaal, leest lekker !!
Dik vet compliment.
All the best,
H & C.-
Indrukwekkend verhaal. super foto's :-) lieve groetjes
Zo dat weten wij dan ook weer ,wat een prachtige om schrijven van alles zou zo gaan ....
Groetjes jeft en mijnie .
Dat verhaal over Saved by the bell!!!! Je zal toch vet in coma liggen en niemand die dat belletje hoort.......
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}